Ouder worden is geen ziekte
De schizofrene positie van de ‘zwakkere’ oudere
Het imago van ouderen is vooral dat ze geld kosten. Na je 55e ben je zwak, uitgeblust en hulpbehoevend. Een onterecht beeld uit vervlogen tijden. Daarmee doen we niet alleen ouderen tekort, maar ook de samenleving. “We moeten meer de nadruk leggen op het kapitaal dat ouderen meebrengen voor de maatschappij.”
“Oud worden is geen ziekte. Het is een verworvenheid van maatschappelijke vooruitgang.” Dat zegt Niny van Oerle, Kamerlid voor het CDA en voorzitter van de themacommissie Ouderenbeleid. Medio september wordt in de Tweede Kamer haar rapport ‘Lang zullen we leven!’ besproken. Het rapport, in december 2005 overhandigd aan de voorzitter van de Tweede Kamer, geeft een “integrale visie” op het ouderenbeleid voor de middellange (tien jaar) en lange termijn (dertig jaar). Een van de conclusies: welzijn en kwaliteit van leven zijn belangrijke voorwaarden voor de groep “ouderen”, die over ruim dertig jaar meer dan de helft van de Nederlandse bevolking zal uitmaken. “Mensen ouder dan 55 jaar hebben een belangrijke economische én sociale waarde, die door de samenleving nog niet wordt onderkend,” licht Van Oerle toe. Ouderen zijn langer gezond, fit en actief, en zij dragen ook in steeds grotere mate bij aan maatschappelijke en economische groei. “Bijvoorbeeld door vrijwilligerswerk, mantelzorg en door langer te werken.” En, weet Van Oerle: een blije oudere heeft minder zorg nodig, zelfs op veel latere leeftijd. Onderzoek wijst volgens haar uit dat de zorgvraag van de meer kwetsbare ouderen met een kwart afneemt als het welzijn goed is georganiseerd.
Het maatschappelijk beeld van ouderen we houden de leeftijdsgrens aan die de themacommissie hanteert: 55 jaar komt echter helemaal niet overeen met dat van de economisch actieve en maatschappelijk betrokken medeburger die Van Oerle voor zich ziet. Het imago van ouderen is vooral dat ze de samenleving geld kosten; na je 55e ben je zwak, uitgeblust en hulpbehoevend. De aanzwellende “grijze golf” doet de samenleving intussen op haar grondvesten trillen. Een minderheid van jongeren moet straks immers al die oudjes onderhouden. 2040 is het jaar van de waarheid, als de vergrijzing haar hoogtepunt bereikt. Dan is het aantal mensen boven 65 jaar bijna verdubbeld van 2,3 miljoen nu tot ruim 4 miljoen. Het aantal mensen in de leeftijd tussen 20 en 65 jaar is echter teruggelopen: van 10 miljoen in 2005 naar nog maar 9 miljoen in 2040. En juist vanwege deze vergrijzing moet de oudere generatie langer economisch actief zijn. We moeten allemaal tot minimaal 67 jaar doorwerken, en misschien wel langer. De zogenaamd “zwakke” ouderen hebben in onze samenleving dus een schizofrene positie.
De commissie Ouderenbeleid heeft geanalyseerd hoe de nieuwe generatie ouderen oud wil worden. Wat zijn hun behoeften en voorwaarden op het gebied van wonen, welzijn, zorg, werk en inkomen? Welzijn moet een centrale plaats krijgen in het toekomstige ouderenbeleid, zo concludeert de themacommissie. Het gaat dan om een goede inrichting van de sociale- en woonomgeving. Ook de loopbaanontwikkeling dient meer geïntegreerd te zijn in de levensloop. Dat houdt in dat er bijvoorbeeld uitgebreidere mogelijkheden moeten komen voor ouderen om betaald en onbetaald werk te combineren.
“We moeten meer de nadruk leggen op het kapitaal dat ouderen meebrengen voor de maatschappij,” aldus Van Oerle. “Ik spreek dan van economisch kapitaal, en die benut je met de mogelijkheid langer door te werken. Maar het gaat ook om maatschappelijk kapitaal, om vrijwilligerswerk in verenigingen, mantelzorg, kinderopvang. En niet te vergeten het fysieke kapitaal. Ouderen zijn langer gezond, zij kunnen zichzelf redden en zijn fysiek én psychisch in staat maatschappelijk actief te zijn.”
Zorgbehoeftig
Daar mogen de ouderen van overtuigd zijn, nu de rest van de samenleving nog. Professor Jan Baars, bijzonder hoogleraar Interpretatieve Gerontologie aan de Universiteit voor Humanistiek, betoogt dat bij het huidige beeld van de ouder wordende mens ten onrechte de nadruk ligt op veroudering. “De officiële grens waarop de ouderdom begint, op 65-jarige leeftijd, dateert uit de tijd waarin zware lichamelijke arbeid algemeen was. De levensomstandigheden, hygiëne, voedingsgewoonten en gezondheidszorg waren toen veel belastender. Uit die tijd stamt de associatie oud en zorgbehoeftig. Veroudering verliep vroeger veel sneller dan tegenwoordig het geval is. Door langdurige overbelasting bereikten mensen hun ouderdom inderdaad zelden zonder verzorgingsbehoeftig te worden.”
Maar die vroegtijdig uitgebluste oudere is niet langer representatief, vindt Baars. In werkelijkheid veranderen ouderen met de samenleving mee. Het beeld van de minder productieve vijftigplusser is hardnekkig, maar wordt bovendien in stand gehouden door economische motieven. Baars: “De slechte conjunctuur van de jaren tachtig van de vorige eeuw leidde tot regelingen om de duurste werknemers te laten afvloeien. Sinds die tijd lopen zelfs veertigplussers het gevaar als ‘oudere werknemer’ beschouwd te worden. Onderzoeken van Van Gelderblom en De Koning van begin jaren negentig laten echter al zien dat productiviteit weinig met leeftijd te maken heeft. Het zijn processen van de arbeidsmarkt die bepalen wanneer werknemers te oud zijn.”
Toch lijkt er sprake van een kentering, waarbij wederom de arbeidsmarkt van doorslaggevende betekenis kan zijn. Jan Booij is adviseur voor zorginstellingen, gespecialiseerd in interculturele zorg, vraagsturing en productontwikkeling. Booij ziet die kentering op de arbeidsmarkt in de steeds grotere belangstelling van bedrijven voor zaken als leeftijdsbewust personeelsbeleid. Dat geeft hoop, maar Booij is nog voorzichtig: “Ik denk wel dat bedrijven nog een slag moeten maken met het onderkennen van de waarde van oudere werknemers in de organisatie, en met de vaardigheid om die waarde doelbewust in te zetten.” Het vermogen tot reflectie, wijsheid en inzicht zijn volgens Booij eigenschappen die bij jongeren nog ontbreken. “Jongeren hebben meer energie en uithoudingsvermogen in hun werk. Als je de kwaliteiten van jongeren en ouderen bij elkaar brengt in het bedrijf, dan komt dat de productiviteit ten goede.”
Niny van Oerle onderschrijft dat. Volgens haar kunnen en willen ouderen ook langer doorwerken. “Maar dan moet de maatschappij wel meer flexibiliteit aanbrengen in het werkzame leven, bijvoorbeeld door korter werken te vergemakkelijken. Massa”s ouderen hebben veel plezier in vrijwilligerswerk, opvang van kleinkinderen of bestuurswerk voor de vereniging. Dat heeft enorme maatschappelijke én economische waarde. Ik ken mensen van in de tachtig die nog enorm actief zijn met mantelzorgen,” zegt Van Oerle, zelf 71 jaar.
Niet alleen poetsen
Hoe ziet Van Oerle het gewenste ouderenbeleid met nadruk op welzijn? “We moeten de voorwaarden scheppen zodat ouderen hun eigen dingen kunnen blijven doen en sociale contacten houden,” licht ze toe. “Dat betekent bijvoorbeeld zorgen voor goed vervoer, voor sociale activiteiten voor ouderen, voor een supermarkt in de wijk.”
Gezondheidsbevordering en sociale ondersteuning zijn daarbij belangrijke instrumenten om het welzijn van ouderen te bevorderen en daarmee hun zorgbehoefte te verminderen, vindt Van Oerle. Op dat gebied heeft de publieke gezondheidszorg volgens haar dan ook een cruciale rol. Zij noemt consultatiebureaus voor ouderen en de mogelijkheden voor gezondheidscheckups als stappen in de goede richting. Ook het psychisch welzijn van de ouderen kan hiermee in de gaten gehouden worden. “Voedingsadviezen, voorlichting over bewegen en niet roken, dat zijn allemaal belangrijke taken, maar het budget voor preventie is minimaal. Als je iets meer wilt doen, krijg je nu dus een beetje meer van niks.”
Vooral op het gebied van de sociale ondersteuning van ouderen zullen de gemeenten via de Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) een belangrijke taak krijgen, denkt het CDA-Kamerlid. “Sociale betrokkenheid organiseren is het eerste ‘prestatieveld’ in de WMO. Het gaat niet alleen om hoeveel uur er gepoetst moet worden, maar ook om hoeveel sociale activiteiten voor ouderen in de wijk worden georganiseerd, zodat deze groep mee kan doen in de samenleving. Dat is vooral belangrijk voor de kwetsbare ouderen.”
Ook Jan Booij ziet een rol voor de publieke gezondheidszorg. De sector moet dan wel “goed luisteren en kijken” naar de cliënt. “Vraag aan de oudere zelf waar hij behoefte aan heeft. Zij zijn de experts, ze hebben het meeste verstand van wat ze zelf nodig hebben. Dat kan heel verschillend zijn per leefgroep, per wijk of per stad. Dat betekent dus ook dat de organisaties een heel divers aanbod moeten kunnen leveren. Een oudere in de multiculturele Haagse Transvaalbuurt heeft andere behoeften dan de oudere in het deftige Duttendel, vlak achter de duinen.” Maar niet alleen de behoeften verschillen, zegt Booij. Het gaat soms eenvoudigweg om andere ziekten. Uit onderzoek blijkt dat mensen met bepaalde etnische achtergronden gevoeliger zijn voor bijvoorbeeld hart- en vaatziekten. “Daar kan je onderzoek naar doen en de resultaten daarvan kun je weer gebruiken om voor bepaalde ziekten specifieke preventieve screenings te doen,” suggereert Booij.
Belangrijk is, vindt hij, dat de instellingen de ouderen weten te vinden. Dat betekent dat ze ter plekke moeten zijn op plaatsen waar ouderen vaak komen. Dat ze voorlichting moeten geven aan migrantenouderen, niet alleen door folders in een andere taal te schrijven, ook door andere kanalen te zoeken. “Niet alle allochtone ouderen lezen. Soms moet je het contact zoeken via de radio of een specifieke tv-zender. Of je gaat op bezoek. De centrale vraag is: ‘Wat moeten wij doen zodat u beter kunt leven’.”
Hoogleraar Jan Baars noemt nog een andere belangrijke taak voor de publieke gezondheidszorg: onderzoeken, bewaken en voorkomen van lichamelijke- en psychische overbelasting, juist ook in de periode die aan de ouderdom voorafgaat. Veel vormen van lichamelijke overbelasting zijn volgens hem weliswaar verdwenen, maar er zijn andere voor teruggekomen. Bijvoorbeeld stress in de werksituatie of agressie van het publiek. “Als daar niet meer oog voor komt, blijven we geloven dat klachten van langdurig overbelaste mensen het gevolg zijn van hun hogere leeftijd. En dan kunnen merkwaardige opvattingen blijven bestaan dat mensen die dertig jaar werken in het stressvolle onderwijs, dat werk bij problemen niet meer aankunnen omdát ze bijna 55 jaar zijn.” De opvatting dat ‘de leeftijd’ oorzaak is van problemen, verhindert dat er aandacht komt voor die factoren die écht problemen geven, benadrukt Baars.
Compleet mens
Volgens Niny van Oerle moeten we er bij dit alles voor waken alle ouderen over één kam te scheren. “Er is zoveel diversiteit in deze doelgroep. Veel ouderen zijn nieuwsgieriger en meer betrokken dan menig veertiger. We proberen allemaal een zo compleet mogelijk mens te zijn. Hoe en in welke mate hangt van verschillende dingen af. Zoals waar je wieg heeft gestaan, welke opleiding je hebt gehad, welke ervaring je hebt en hoe je karakter is.”
Ouderen moeten de ruimte krijgen om tot hun recht te komen, vindt ook Jan Baars. We hebben onze ouderen nodig: ze brengen ervaring mee, cultureel erfgoed en ontwikkeling. “Er zijn vermogens die niet zo gemakkelijk door jonge mensen verworven kunnen worden,” licht hij toe. “Zoals leiding geven, of de ambivalenties van problematieken of van een vakgebied overzien en daarmee kunnen omgaan. Die vermogens kunnen zich ontwikkelen als daartoe ruimte is en als ze gestimuleerd worden. Mensen op grond van leeftijd daarvan uit te sluiten is even onverstandig als onwenselijk.”
Het over één kam scheren van ouderen is ook om een andere reden niet verstandig, zegt Jan Booij op zijn beurt. We leven in een samenleving met vele culturen, en daar kunnen we ook wat van leren. In andere culturen staan ouderen volgens hem veel hoger aangeschreven, juist vanwege hun wijsheid, ervaring en vermogen tot reflectie. Booij, die tot 2005 leiding gaf aan de interculturalisatie in verpleeghuis De Schildershoek in Den Haag, denkt dat de multiculturele samenleving in Nederland een nieuwe discussie op gang brengt. “Rekening houdend met het feit dat er natuurlijk niet één ‘andere cultuur’ is, kun je ruwweg wel stellen dat de westerse samenleving gericht is op het individu. Andere samenlevingen zijn veel meer gericht op de familiebanden, op de samenhang in de gemeenschap. Ik zie dat daar in de Nederlandse cultuur ook meer behoefte aan is. Dat zie je terug in de WMO. Daarin wordt een groter appel gedaan op buurtschappen, wijken en leefgemeenschappen om gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor elkaar te nemen.”
Dat brengt Baars nog tot een belangrijke boodschap: werk is maar een van de domeinen van het leven. En dit domein dient volgens hem in goede verhouding te staan tot andere levensgebieden. Een betere spreiding over de levensloop van belangrijke activiteiten leren, werken, zorgen en ontspannen zou niet alleen ouderen ten goede komen. Het leidt er ook toe dat de periode van “volwassenheid”, tussen 25 en 45 jaar, niet de periode van grote overbelasting wordt.
De cultuur die mensen afrekent op hun economische productiviteit gekoppeld aan leeftijd dient doorbroken te worden, daarover zijn de geïnterviewden het eens. Want die cultuur botst met de maatschappelijke werkelijkheid van de gezondere en maatschappelijk en economisch actieve oudere. Niet alleen voor de economie is het nodig dat de ouderen, ook op gevorderde leeftijd, participeren in de samenleving. Ook hun culturele en maatschappelijke erfgoed en activiteiten worden alsmaar belangrijker voor een diverse samenleving als de onze. De openbare gezondheidszorg heeft een cruciale taak om, met behulp van de mogelijkheden die de WMO biedt, de ouder wordende mens meer grip op zijn fysieke en psychische welzijn te geven. De oudere mens wil een zo compleet mogelijk leven. Daar ruimte aan te bieden, heeft economische en sociale voordelen. Dan pas tellen ouderen echt langer mee.