Menu

🔍

Globalisering heeft ook voor ouderen ingrijpende gevolgen

Wat heeft globalisering te maken met het leven van ouderen in Nederland? En wat is eigenlijk globalisering? Om met dat laatste te beginnen: globalisering is het proces waarin het verkeer van goederen, personen en informatie over de wereld — legaal en illegaal, betrouwbaar en onbetrouwbaar — zowel wordt uitgebreid als versneld. Het is dus niet geheel nieuw want er was al eeuwen geleden sprake van het verkeer van goederen, personen en informatie over de wereld. Nederland heeft er zelfs een “Gouden Eeuw” aan overgehouden. Een belangrijk verschil is wel de versnelling ervan. Terwijl de schepen van de VOC maanden lang onderweg waren naar wat nu Indonesië heet, is de reis van Amsterdam naar Jakarta tegenwoordig na een stevige nachtvlucht achter de rug. Die versnelling geldt nog meer voor de verspreiding van informatie en voor financiële transacties, die met een muisklik aan de andere kant van de wereld worden uitgevoerd. Door deze versnelling en de onvoorziene effecten ervan kunnen processen die, in traditionele termen, “ver weg”‘ ontstonden, plotseling effect hebben in Nederland. Wanneer er een steentje in een vijver wordt gegooid kun je het effect daarvan mooi zien en voorspellen, maar wanneer verschillende steentjes tegelijkertijd in dezelfde vijver worden gegooid ontstaan er al snel onoverzichtelijke patronen van rimpels en golfjes. Deze onoverzichtelijkheid brengt een aantal formidabele problemen met zich mee. Hoe is het mogelijk om overzicht, tenminste van de belangrijkste risico’s te verkrijgen? En hoe kunnen controle en verantwoordelijkheden georganiseerd worden?

De globalisering heeft vele aspecten: economische, financiële, ecologische, culturele, sociale, morele en politieke. En al deze aspecten zijn meerduidig en beweeglijk: de internationale mobiliteit brengt ons verse mango’s, ananassen en ander exotisch fruit, maar ook SARS, AIDS en de Mexicaanse griep. En, niet te vergeten, de kredietcrisis. Ze ontstond op de markt voor hypotheken in de Verenigde Staten, maar doordat de grote Nederlandse pensioenfondsen breed belegd hadden in producten die van deze markt afgeleid waren, konden ze plotseling niet meer instaan voor hun toekomstige pensioenverplichtingen, terwijl ze een paar maanden eerder er nog riant voorstonden. De directe gevolgen van dergelijke ontwikkelingen kunnen zijn dat de pensioenafdracht voor werkenden wordt verhoogd en dat de gepensioneerden geen compensatie voor prijsstijgingen meer krijgen of zelfs iets van hun pensioen zouden moeten inleveren. Te vrezen valt dat zoiets als een kredietcrisis niet eenmalig is, maar dat dergelijke risico’s inherent zijn aan de ongebreidelde financiële markten.

De medezeggenschap van ouderen in het besturen van de pensioenfondsen is wel enigszins achtergebleven bij de globalisering. Het is niet meer zo dat de ingelegde pensioenen simpelweg op een spaarrekening worden gezet bij een grote degelijke bank. De internationale rol van grote pensioenfondsen verdient daarom wat meer aandacht. Door hun afnemende ‘dekkingsgraad’ worden zelfs grote pensioenfondsen zoals het Nederlandse ABP soms geportretteerd als slachtoffers van de mondiale kredietcrisis, maar dat onttrekt hun medeverantwoordelijkheid wel enigszins aan het oog. Degenen die de gigantische pensioenvermogens beheren die bijvoorbeeld opgebouwd werden (en worden) in de VS, Groot Brittannië, maar ook in Nederland, hebben een enorme invloed op het klimaat van investeren en ondernemen. Volgens Robin Blackburn, die hierover intrigerend boek schreef, getiteld ‘Banking on Death’ (Verso, 2002) leggen ze een zorgwekkend korte termijn perspectief aan de dag, wat nogal contrasteert met de lange termijn visie die eigenlijk hoort bij de pensioenwereld van langdurige opbouw en uitkering. De macht van de beheerders steekt bovendien schril af bij de vrijwel ontbrekende medezeggenschap van de ‘stakeholders’: degenen die hun geld inleggen in de hoop later een goed pensioen te krijgen. Ze hebben in wat Blackburn het ‘grijze kapitalisme’ noemt, weinig duidelijk omschreven rechten.

Globalisering brengt ook een overdaad aan informatie, verhalen en beelden uit verre landen, waardoor iemand de indruk kan hebben dat hij of zij een directe ooggetuige is, terwijl de informatiestromen door allerlei filters gaan die mede bepalen wat er uiteindelijk bij de kijker of lezer komt. Maar de wereld is ontegenzeggelijk kleiner geworden. Zelfs degene die zich daarvoor wil afsluiten en binnen het eigen vertrouwde wereldje wil blijven, zal zien dat een oorlog in een ver verwijderd land ineens Iraakse, Afghaanse of Somalische bewoners in de buurt brengt. Vervolgens gaan deze mensen hun eigen activiteiten ontplooien en kan een buurt waarin iemand al een lang leven heeft gewoond, in korte tijd behoorlijk veranderen. In de ouderenzorg, met name in het Westen van het land, werken inmiddels veel vrouwen die een allochtone achtergrond hebben. En ook de migranten worden ouder en brengen nieuwe vragen voor de ouderenzorg met zich mee: vaak voelen ze zich nog niet thuis in Nederland, maar willen ze ook niet meer terug naar hun land van herkomst. Omgekeerd stelt de toegenomen mobiliteit Noord Europese Pensionados in staat om te overwinteren aan zonnige kusten of daar permanent te gaan wonen.

De globalisering heeft vele belangrijke implicaties die zich onverwacht snel kunnen opdringen aan wie daar eigenlijk niets van wil weten. De vele migranten hebben ook iets te maken met de enorme verschillen in welvaart waarvoor we de ogen kunnen proberen te sluiten, totdat ze dichtbij huis voelbaar worden. Bovendien hebben deze mondiale verschillen alles te maken met machtsverhoudingen waarvan we deel uitmaken. Zo stelt de globalisering nieuwe morele en politieke vragen; ook vragen over onze eigen manier van leven. We weten dat er binnen afzienbare tijd een tekort aan fossiele brandstoffen zal zijn, wat gevolgen zal hebben voor de technologie waarmee we ons verplaatsen, voor de aard en kosten van de verwarming van onze huizen. Voor zover bij het ouder worden ook een toenemende zorg en belangstelling voor het welzijn van toekomstige generaties hoort, gaan deze vragen verder dan een belangenbehartiging van ouderen in beperkte zin.

Politieke vragen ontstaan bijvoorbeeld ten aanzien van de manier waarop overheden op internationale ontwikkelingen antwoorden. De ontwikkeling van de Europese Unie in de laatste decennia is daar niet los van te zien en zal nog veel belangrijker gaan worden. Processen van globalisering zijn immers niet per definitie eenrichtingsverkeer. Vaak neemt globalisering de vorm aan van ‘globalisering’, waarin juist locale kwaliteiten in globale ‘formats’ worden aangeprezen. Deze wisselwerking is ook zichtbaar in de opkomst van regionale bewegingen die het niveau van de nationale staat willen passeren en als zelfstandige regio internationale erkenning willen. Globalisering betekent dus nog niet direct de McDonaldisering van de wereld, maar er zijn voldoende redenen om ook binnen de EU waardevolle nationale tradities en verworvenheden te beschermen tegen bedenkelijke dominante trends.

Een belangrijk voorbeeld van het laatste en een van de thema’s waarmee mijn collega Alan Walker zich al lange tijd bezighoudt – is de ‘Transatlantische Consensus’ (ook wel de ‘Washington Consensus’ genoemd) die sinds het beleid van de regeringsleiders Thatcher en Reagan is gegroeid tussen Groot Brittannië en de Verenigde Staten met betrekking tot de positie van sociale voorzieningen. Volgens de neo-liberale opvattingen die sedert hun optreden in de jaren ’80 zijn ontwikkeld en deels in beleid zijn doorgevoerd, vormen sociale voorzieningen een belemmering voor de flexibiliteit en innovatie die nodig zijn om in de huidige wedloop van de globalisering te overleven. Met de verzorgingsstaat als afschrikwekkend voorbeeld hebben velen sindsdien gepleit voor een verlaging van belastingen (met name voor buitenlandse investeerders) en een residualisering van sociale voorzieningen, respectievelijk een individualisering van zogenaamde ‘levensrisico’s’. Met andere woorden: een ieder dient zichzelf zoveel mogelijk te verzekeren tegen hetgeen hem of haar zou kunnen overkomen, zoals armoede, ziekte of chronische zorgbehoeften, maar ook voor de kosten van opleiding voor de kinderen. Überhaupt zou de markt op zoveel mogelijk terreinengeïntroduceerd dienen te worden, aangezien ze garant zou staan voor de ontwikkeling van het beste aanbod en de meest efficiënte organisatie; en dat terwijl de klant ook nog koning is. Ruimte dus voor Franse busondernemingen, Duitse energiebedrijven, Indiase call centers en – waarom niet? – Chinese thuiszorg. Daartegen verzetten zich degenen die menen dat er in een samenleving ook ‘non profit’- sectoren zijn; dat marktmodellen niet passend zijn voor zorgvoorzieningen en dat ‘levensrisico’s’ het beste collectief gedragen kunnen worden. Recentelijk zijn de gebreken van het blinde vertrouwen in de heilzame werking van de markt duidelijker aan het licht gekomen.

Het is duidelijk dat ouderen hier veel te verliezen hebben: ze zijn de belangrijkste ontvangers van pensioenen, gezondheidszorg en langdurige zorg. Zij zijn de kostenposten in hetgeen ik begin jaren ’90 ‘De Grote Budgettaire Zorgelijkheid’ heb genoemd en die zich nog steeds uit in eenzijdige discussies over de ‘last van de vergrijzing’ of de ‘betaalbaarheid van de AOW’. Vele landen die zich in de EU hebben verenigd hebben een waardevolle traditie van intergenerationele solidariteit die het waard is om te verdedigen, ook al zal ze niet onveranderd voortgezet kunnen worden.

Het is in elk geval niet zo dat de globalisering eenduidige recepten afgeeft of voorschrijft waarnaar men zich maar te voegen zou hebben. De wisselwerking tussen internationale ontwikkelingen en nationale of supranationale (zoals op niveau van de EU) tradities biedt ruimte om vorm te geven aan eigen stelsels die flexibiliteit combineren met stabiliteit en sociale zekerheid (“flexicurity”). Onderzoekers als Fritz Scharpf en Wolfgang Streeck van het in Keulen gevestigde Max Plack Institute for the Study of Societies hebben in verschillende publicaties duidelijk gemaakt dat de globalisering verschillende vormen aan neemt, afhankelijk van nationaal beleid en instituties.

De neo-liberale visie baart het meeste zorgen waar de vele IGO’s (Inter Governmental Organizations), zoals de World Bank en het Internationaal Monetair Fonds deze uitgangspunten opdringen aan regeringen die aangewezen zijn op hun steun, zoals vele ontwikkelingslanden. Ook binnen de World Bank bestaat gelukkig discussie over deze problemen zoals blijkt uit de verschillen in toonzetting tussen haar rapporten ‘Averting the Old Age Crisis’ (1994) en The World Development Report 2000/2001: Attacking Poverty (2000). Dat het bij de ontwikkeling van arme landen niet alleen gaat om belangen van kinderen, maar dat juist ook die van ouderen behartigd moeten worden, blijkt bijvoorbeeld uit de cruciale rol van grootouders in landen waar AIDS een belangrijk deel van de ouders van jonge kinderen heeft weggevaagd. Op dit belangrijke terrein van internationale solidariteit wordt veel goed werk verricht door NGO’s (Non Governmental Organizations) zoals Help Age International en haar Nederlandse partner World Granny. Zowel door IGO’s als door NGO’s is er veel te doen waar de globalisering de intergenerationele solidariteit dreigt te ondermijnen. Voorbeelden daarvan zijn volop te vinden in Aziatische landen zoals China, waar eeuwenlange vormen van familiale solidariteit dreigen in te storten door het vertrek van jonge mensen van het platteland naar de grote industriën in de steden.

 

Baars, Jan, Dale Dannefer, Chris Phillipson & Alan Walker (Eds.) ‘Aging, Globalization and Inequality: the New Critical Gerontology‘ Baywood, Amityville, 2006.

Blackburn, Robin, ‘Banking on Death. Or: Investing in Life. The History and Future of Pensions’, Londen: Verso, 2002.

F. Scharpf ‘Welfare and Work in the Open Economy’, Oxford University Press, 2000.