Naar een sociale gerontologie die ook rekenschap geeft van haar rol in de samenleving
PLUS is een rubriek met gerontologisch nieuws uit binnen- en buitenland. PLUS komt tot stand in samenwerking met het Nederlands Instituut voor Gerontologie (NIG), de landelijke stichting voor bevordering van onderzoek naar ouder worden (NIG, postbus 9383, 3506 GJ Utrecht; informatie bij Brigitte Nitsche, tel: (030) 262 04 04). Naar aanleiding van de ‘kritische beschouwing van de sociale gerontologie’ onder de titel ‘De verjonging van de ouderdom in een vergrijzende samenleving’ presenteert Jan Baars in (te) kort bestek zes centrale thema’s die om aandacht vragen in een sociale gerontologie die niet alleen informatie verzamelt over ouderen, maar zich ook rekenschap geeft van haar rol in de samenleving.
In het recente boek ‘De verjonging van de ouderdom in een vergrijzende samenleving’ vindt een kritische beschouwing van de sociale gerontologie plaats. Dit doet de vraag rijzen, welke thema’s dan centraal zouden moeten staan. Behalve om thema’s gaat het vooral om de ruimte om juist die kritische vragen te kunnen stellen, die doorgaans als `irrelevant’ of `schadelijk’ buiten de discussie worden gehouden. Hierbij een overzicht van zes centrale thema’s, geïllustreerd met vragen.
Paradox
Kritische ontcijfering van gangbare begrippen: het achterhalen van de verborgen culturele en maatschappelijke lading van begrippen
De veranderende definitie van ouderen (‘verjonging van de ouderdom’) als voorbeeld. Het gaat hier niet om het verschijnsel van krampachtig jong blijven doen, maar om een veranderende terminologie. De definitie van ‘ouderen’ is in relatief korte tijd vervroegd van 65 naar 55 of zelfs 50 jaar. Wat gaat hierachter schuil? Waarschijnlijk het eerder stoppen met formele arbeid door de mannelijke beroepsbevolking. Maar waarom is (de gemiddelde leeftijd van) het ophouden met formele arbeid een belangrijk kenmerk om iemand `oud’ te noemen? Is dat geen voortzetting van een traditie waarin kostwinner-arbeid als de belangrijkste vorm van maatschappelijke participatie gold? Vormt de werkende man nog steeds de belichaming van de `normaliteit’? Op grond waarvan worden zijn leeftijdsgenoten oud’ genoemd, ook al hebben ze nooit formeel gewerkt? Wat zijn de consequenties van het gebruik van deze definities?
Analyse van de spanningen tussen ouderen en de georganiseerde ouderdom: macht, beperkende structuren en leeftijdsdiscriminatie
Het bovengenoemde voorbeeld resulteert in de paradox van de steeds jongere oudere: men houdt eerder op met formele arbeid en heet dus eerder `oud’, maar leeft langer en gezonder dan ooit tevoren (hoewel ook tallozen voortijdig overbelast of versleten raken). In hoeverre zijn met deze paradox actuele conflicten verbonden? Bijvoorbeeld bij vrouwen die op latere leeftijd, na de opvoeding van kinderen, weer willen gaan werken, maar door de verjonging van de ouderdom reeds op 45-jarige leeftijd als oudere werknemer’ worden gezien? Vormt dit voor de samenleving geen dramatisch probleem van verlies van creativiteit en inzet zolang er geen bevredigende vormen worden gevonden om deze `jonge ouderen’ (alle `ouderen’ die capabel en bereid zijn om actief te participeren, al zijn ze 90 jaar of ouder) hun bijdrage te laten leveren? Is dit niet een van de grootste problemen van de komende decennia, dat wordt overgeslagen in de toonaangevende scenario’s die uitgebreid de last van de vergrijzing voor het jaar 2030 en daarna documenteren?
In hoeverre worden ouderen apriori (door regels) buiten spel gezet? Wat kunnen ouderen op grond van hun langere levenservaring gemakkelijker (leren) dan jongeren? Is onderwijs voor ouderen, dat voorbereidt op een vorm van maatschappelijke participatie? Wat betekenen nog `levenservaring’ of `levenswijsheid’?’
Politieke prioriteiten
Ouderen, zorgzaamheid en budgettaire zorgelijkheid
Kwalitatief goede zorg is essentieel voor iedereen. Vormen echter de (toekomstige) kosten van `ouderenzorg’ niet te vaak het hoofdpunt van uiteenzettingen over ouderen? Vindt hierbij niet te vaak een eenzijdige benadrukking van het verband tussen ouderen en zorgbehoefte plaats? Wordt bij de in talloze beleidsnota’s gebruikelijke indeling van ouderen = draaglast tegenover `actieve beroepsbevolking’ = draagvlak, niet vergeten dat informele zorg (vele malen omvangrijker dan de formele, betaalde zorg) voor een zeer groot deel door ouderen (met name vrouwen) wordt verricht? Is hen op grond van hun leeftijd tot de draaglast te rekenen, die op de schouders van de `actief werkenden’ zou liggen, niet absurd en beledigend? Leidt de herstructurering van de zorg vanuit budgettaire overwegingen (`efficiëntere zorg’) wel altijd tot kwalitatief betere zorg? Zit hier niet vooral een Grote Budgettaire Zorgelijkheid achter die in onze rijke samenleving vooral te maken heeft met politieke prioriteiten? Ziet de gangbare koppeling van ouderen met zorg niet over het hoofd dat iedereen, ook de actieve beroepsbevolking, op zorgzaamheid aangewezen is? Dient zorg niet verleend te worden waar ze nodig is, ongeacht leeftijden? Is het bovendien niet essentieel om, wanneer iemand zorg behoeft, deze persoon niet geheel met zorgbehoefte te identificeren, maar als een overigens zelfstandige persoon te zien? Lopen ouderen niet het gevaar om louter op basis van hun leeftijd generaliserend beschouwd te worden als een maatschappelijke zorglast? Welke rol speelt de gerontologie daarbij?
Statistische gemiddelden en verschillen in ouder worden
Prognoses zijn berucht om hun onbetrouwbaarheid; voorspellingen over een periode 25, 30 of 40 jaar blijven een slag in de lucht, hoe indrukwekkend exact de berekeningen op papier ook mogen schijnen. Het is bovendien de vraag of statistieken over (bijvoorbeeld) gemiddelde levensverwachting, die in budgettaire scenario’s worden gebruikt, meer betekenis hebben dan een eerste oppervlakkige oriëntatie. Zijn niet veel belangrijker dan gemiddelden, de verschillen tussen diverse vormen van ouder worden en de factoren die daarmee samenhangen? Ziekten en gebreken blijken niet wetmatig veroorzaakt te worden door hoge leeftijd. Hoe kunnen mensen relatief vitaal blijven tot op zeer hoge leeftijd? Wat zijn de medisch-biologische, maar ook psychosociale factoren die samenhangen met positieve ontwikkelingen? Is succesvol ouder worden’ wel een zinvolle uitdrukking? Hoe gedifferentieerd (qua problemen en kwaliteiten) moet ouder worden gezien worden in onze multi-etnische samenleving?
Gigantische belangen
Wetenschap, beleid en distantie
De positie van de (sociale) gerontologie in de reguliere wetenschappelijke wereld (de universiteiten) is zwak. Dit betekent dat ze voor de financiering van wetenschappelijk onderzoek meestal afhankelijk is van beleidsinstanties. Vervolgens blijken deze instanties grote invloed te hebben op het onderzoek. In het genoemde boek wordt uitgebreid geanalyseerd hoe zelfs wetenschappelijk onderzoek dat uitdrukkelijk de bedoeling had `fundamenteel’ te zijn, nog wordt gedomineerd door ouderenbeleid. Is dat wel goed in een wetenschapsgebied waar vrijwel alle onderzoek al in dienst van beleid wordt verricht? Beleidsrelevant onderzoek heeft ontegenzeggelijk een eigen recht, maar dient wetenschap niet ook kritische vragen te stellen? Ook vragen die beleidsinstanties (op korte termijn) niet goed uitkomen? Is beleidsrelevantie identiek met maatschappelijke relevantie? Is het beleid uiteindelijk wel gebaat is bij een wetenschap die al te volgzaam is? Is hier niet veel meer dan de wetenschap in het geding, omdat de overheid mede gebaseerd op de resultaten van (uiteraard als `onafhankelijk’ gepresenteerd) wetenschappelijk onderzoek haar beleid in verband met de vergrijzing uitstippelt? Raken de gevolgen van een dergelijk beleid niet allen die ouder worden? Uitgaande van de zwakke positie van de gerontologie is het te prijzen wanneer de overheid geld beschikbaar stelt voor gerontologisch onderzoek. Maar waarom wordt binnen de universiteiten (economie, pedagogiek, psychologie) zeer uitgebreid en gefinancierd uit reguliere universitaire middelen, aandacht besteed aan levensfasen als opvoeding en arbeid en nauwelijks aan ouder worden? Is ouder worden dan toch alleen maar een restfase?
Empirische informatie en haar beperkingen
Aangezien ouderen steeds belangrijker worden als consumenten worden steeds meer feiten over hen verzameld, voor marketing en zorg. Is het niet van groot belang om de invloed van deze gigantische belangen op de maatschappelijke positie en de beeldvorming van ouderen te doorzien en te doordenken? Kan van generaliserend zorgbeleid en de markt wel verwacht worden dat ze aandacht op zullen brengen voor de specifieke problemen en kwalitatieve aspecten van ouderen? Moet de ruimte om hierover na te denken en zinvolle antwoorden te vinden niet bewaakt worden? Kunnen, ondanks het onontbeerlijke belang van empirisch onderzoek, feiten ooit het laatste woord spreken, als het er juist om gaat het ouder worden (ook feitelijk) een andere plaats te geven?
Dr. J. Baars is hoogleraar Wijsbegeerte aan de Katholieke Universiteit Brabant te Tilburg. Samen met Wolfgang Beck schreef Baars het hoofdstuk `De verjonging van de ouderdom in een vergrijzende samenleving’ in de gelijknamige publicatie uitgegeven door SISWO, Plantage Muidergracht 4, 1018 TV Amsterdam, tel: (020) 527 06 00. Prijs: 15 gulden. Zie mijn eerdere bijdrage Wijsheid als oogst van inzicht in de levensloop in LeefTijd nr. 11 (november) 1995.